We maakten nog even de tijd om onze ogen te sluiten en de geluiden van de omgeving in ons op te nemen. We hoorden vogels, veel verschillende soorten. We probeerden ze te benoemen, maar dat bleek nog even te moeilijk.
Daarna konden we onze tocht verder zetten, een stevige wandeling volgde naar het bos. Onderweg werd er af en toe luid geroepen bij een nieuwe vondst. Veren werden overal gevonden, nog meer sporen én af en toe een nootje waar al aan geknabbeld was.
Een tweede belangrijke element om dieren te kunnen vinden is stilte, zo stil mogelijk moesten we zijn. Om dit te oefenen speelden we omgekeerd verstoppertje. Eén van de kinderen moest zich gaan verstoppen. De anderen sloten allemaal hun ogen en we telden samen tot 30. Daarna stoven we uit elkaar en gingen we op zoek naar het ene verstopte kind. Eens iemand hem of haar gevonden had moest die erbij gaan zitten en zich zo stil mogelijk houden. Zo ging de volledige groep op zoek naar de steeds groter wordende verstopte groep. Eens er nog één iemand ons niet gevonden had, kwamen we opnieuw tevoorschijn. Daarnaast spraken we ook een gebarentaal af. Wanneer we iets gevonden hadden in het bos, zouden we tekens naar elkaar doen. Roepen kon immers niet, dan zouden we dieren afschrikken!
We vatten de terugweg aan. Vlak voor de bushalte hielden we nog even halt bij een klein riviertje en schepten we met netjes in het water. Op zoek naar leven. Er was redelijk weinig leven in te vinden, maar af en toe werd toch een wormpje, slak of kever boven gehaald.
Wat een dag… Wat een ontdekkingen! Voldaan en uitgeput konden we de bus opnieuw op.